Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word fruit

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(ooft; vruchten)
(ooftboom; vruchtboom)
fruit‐tree
🔗 Elke bladzijde bevatte een nauwkeurig omschreven verslag van zijn experimenten met de fruitbomen.
(bakken)
🔗 Fruit de sjalotjes en voeg na een paar minuten de prei toe.
(fruitautomaat; gokautomaat; gokkast)
slot‐machine
;
fruit machine
;
one‐armed bandit

DutchEnglish
fruit fruit
fruitboom fruit‐tree
fruiten fry
fruithandelaar fruiterer
fruitig fruity
fruitkweker fruit‐grower; fruiter
fruitmachine fruit machine; one‐armed bandit; poker machine; slot‐machine; puggy; pokie; penny‐in‐the‐slot machine
fruitmand fruit‐basket
fruitmarkt fruit market
fruitplukker fruit picker
fruitschaal fruit dish
fruitschip fruiter
fruitvlieg fruit‐fly
fruitwinkel fruit shop; fruiterer’s shop