Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word afschuw

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(afgrijzen; afschrik); ;
🔗 Tot zijn afschuw zag hij dat het weer omgeslagen was.
(afgrijzen)
;
afschuw voelen
feel abhorrence
afschuw voelen voor
feel abhorrence for
(verafschuwen)
(verafschuwen; verfoeien)
(afgrijselijk; afschuwelijk; abominabel)
atrociously
;
vilely
;
abominably
abomene
🔗 Maar toen sprong hij op en wierp het met afschuw van zich af.
;
detestable
; ;
hideous
;
horrendous
;
horrible
;
horrid
;
horrifying
; ;
odious
(affreus; bar; ijselijk; vreeslijk; vreselijk)
🔗 Ik heb een afschuwelijke ervaring gehad.
(afgrijselijk; abominabel)
abominably
abomene
(abominabel; afgrijselijk);
detestable
;
hideous
;
horrible
;
odious
(afgrijselijk; allerverschrikkelijkst)
ghastly
; ;
horrible
; ;
horrifying
terurega
🔗 Later werd de herkomst ervan echter op afschuwlijke wijze duidelijk.
abomeniga
(een afschuw hebben van; verfoeien); ; ;
(een afschuw hebben van);

DutchEnglish
afschuw abhorrence; abomination; detestation; execration; horror
een afschuw hebben van hold in abhorrence; abhor
afschuwelijk abominable; abominably; damnable; detestable; execrable; ghastly; grim; hateful; hideous; horrendous; horrible; horribly; horrid; horrifying; infernal; loathsome; misbegotten; monstrous; nefarious; obnoxious; odious; unspeakable; villainous; lurid; ugly
afschuwwekkend revolting; repulsive
verafschuwen abhor; abominate; detest; execrate; have in detestation; hold in detestation; loathe; nauseate