Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word aanrichten

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(zorgen voor);
fix up
; ;
care for
🔗 Hij had beter een gemaskerd feest kunnen aanrichten.
(berokkenen; flikken; teweegbrengen; veroorzaken; ten gevolge hebben; zorgen voor; bezorgen);
🔗 Het lijkt erop dat de tsoenami in Noord‐ en Zuid‐Amerika weinig schade heeft aangericht.
steering
; ;
management
🔗 Op het dek van de piraat lag een zestal lijken, het bewijs van Conans goede richten.
; ;
🔗 Onze geweren zijn op u gericht.

DutchEnglish
aanrichtenbring about; cause; commit; do; give; work; wreak
richtenaddress; aim; align; alignement; bend; bring to bear; channel; conform; direct; dress; level; orient; orientate; point; rivet; steer; target; train; set; sight; turn