Afrikaans–English dictionary

English translation of the Afrikaans word spraak

Afrikaans → English
  
AfrikaansEnglish (translated indirectly)Esperanto
(praat)
🔗 En Moses het met hulle gespreek.
;
🔗 In ’n toespraak Donderdag het president Vladimir Putin gesê hy ken Prigožin, ’n eens lojale bondgenoot, sedert die vroeë 1990’s.
;
🔗 Die uitspraak is om twee redes merkwaardig.
🔗 Die gebruiklikste uitspraak word as norm aanvaar.

AfrikaansEnglish
spraak language; parlance; speech; tongue; voice
buiten sprake out of the question
ter sprake bring broach; introduce; moot; tap; bring on the tapis
vryheid van spraak freedom of speech
bespraak eloquent
breedsprakig circuitous; diffuse; excursive; prolix; verbose
godspraak oracle; prophecy
grootspraak fanfaronade; gasconade; grandiloquence; hyperbole; rant
koorspraak choral speech
lofspraak encomium; eulogy; laudation; praise
samespraak colloquy; dialogue; interlocution
spraakgebrek impediment in one’s speech; speech impediment
spraakgebruik idiom
spraakkuns grammar
spraakloos dumb; inarticulate; tongueless; tongue‐tied; voiceless; wordless
spraakonderwyser elocutionist
spraakorgane organs of speech
spraaksaam chatty; communicable; communicative; conversable; conversational; garrulous; loquacious; talkative
spraakverwarring confusion of tongues
spraakwending idiom; phrase
spreek see; speak; talk
streekspraak dialect
teëspraak protest; variance
toespraak address; allocution; apostrophe; exhortation; harangue; oration; speech; speechification
tussenspraak mediation
tweespraak duologue; dialogue
uitspraak accent; adjudication; award; decision; deliverance; dictum; enunciation; finding; judgement; reference; utterance; pronouncement; pronunciation; rule; ruling; sentence; verdict
vingerspraak dactylology
welbespraak eloquent; fluent; glib; honey‐lipped; honey‐mouthed; honey‐tongued; well‐spoken