Informatie over het woord wachsen (Duits → Esperanto: kreski)

Synoniemen: gedeihen, anwachsen, stehen, sich entwickeln, emporwachsen, um sich greifen, anschwellen

Uitspraak/ˈvaksən/
Afbrekingwach·sen
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) wachse(ich) wuchs
(du) wächst(du) wuchsest, wuchst
(er) wächst(er) wuchs
(wir) wachsen(wir) wuchsen
(ihr) wachst(ihr) wuchst
(sie) wachsen(sie) wuchsen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) wachse(ich) wüchse
(du) wachsest(du) wüchsest
(er) wachse(er) wüchse
(wir) wachsen(wir) wüchsen
(ihr) wachset(ihr) wüchset
(sie) wachsen(sie) wüchsen
Gebiedende wijs
(du) wachse
(ihr) wachst
wachsen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
wachsend(haben) gewachsen

Vertalingen

Afrikaansgroei
Catalaanscrèixer
Deensvokse
Engelsgrow
Engels (Oudengels)growan; weaxan
Esperantokreski
Faeröersvaksa
Finskasvaa
Fransaugmenter; croître; grandir; s’accroître
Hongaars
IJslandsvaxa
Italiaanscrescere
Jamaicaans Creoolsgruo
Latijnaccrescere; adolescere; crescere
Nederduitsgroien
Nederlandsgroeien
Noorsvokse
Papiamentskrese
Poolsrosnąć; róść
Portugeesaumentar; avultar; crescer
Russischрасти
Saterfriesdäie; groie; tiegje
Schotsgrowe
Schots-Gaelischfàs
Spaanscrecer
Sranangro
Tsjechischrůst; přibývat; narůstat; vyrůstat; vzrůstat
Turksyetişkin
Welstyfu
Westerlauwers Friesoangroeie; oanwaakse; waakse; groeie
Zweedsgro; växa