Synoniemen: balanceren, hobbelen, wiegelen, wiegen, wippen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsxɔmələ(n)/ |
---|
Afbreking | schom·me·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) schommel | (ik) schommelde |
(jij) schommelt | (jij) schommelde |
(hij) schommelt | (hij) schommelde |
(wij) schommelen | (wij) schommelden |
(jullie) schommelen | (jullie) schommelden |
(gij) schommelt | (gij) schommeldet |
(zij) schommelen | (zij) schommelden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) schommele | (dat ik) schommelde |
(dat jij) schommele | (dat jij) schommelde |
(dat hij) schommele | (dat hij) schommelde |
(dat wij) schommelen | (dat wij) schommelden |
(dat jullie) schommelen | (dat jullie) schommelden |
(dat gij) schommelet | (dat gij) schommeldet |
(dat zij) schommelen | (dat zij) schommelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
schommel | schommelt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
schommelend, schommelende | (hebben) geschommeld |
De populariteit van Maduro schommelt al maanden rond de 20 procent, wat niet veel goeds belooft voor zijn mogelijke herverkiezing.
Er heerste een diepe duisternis, slechts onderbroken door het flikkerende licht der in de handen van de agenten schommelende lampen.