Synoniemen: omarmen, omhelzen, omvamen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔmˈvadəmə(n)/ |
---|
Afbreking | om·va·de·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) omvadem | (ik) omvademde |
(jij) omvademt | (jij) omvademde |
(hij) omvademt | (hij) omvademde |
(wij) omvademen | (wij) omvademden |
(jullie) omvademen | (jullie) omvademden |
(gij) omvademt | (gij) omvademdet |
(zij) omvademen | (zij) omvademden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) omvademe | (dat ik) omvademde |
(dat jij) omvademe | (dat jij) omvademde |
(dat hij) omvademe | (dat hij) omvademde |
(dat wij) omvademen | (dat wij) omvademden |
(dat jullie) omvademen | (dat jullie) omvademden |
(dat gij) omvademet | (dat gij) omvademdet |
(dat zij) omvademen | (dat zij) omvademden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
omvadem | omvademt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
omvademend, omvademende | (hebben) omvademd |