Informatie over het woord wijken (Nederlands → Esperanto: ĉesi)

Synoniemen: aflaten, ophouden, stoppen, uitscheiden, uitscheiden met, stoppen met, afbreken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈʋɛi̯kə(n)/
Afbrekingwij·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) wijk(ik) week
(jij) wijkt(jij) week
(hij) wijkt(hij) week
(wij) wijken(wij) weken
(jullie) wijken(jullie) weken
(gij) wijkt(gij) weekt
(zij) wijken(zij) weken
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) wijke(dat ik) weke
(dat jij) wijke(dat jij) weke
(dat hij) wijke(dat hij) weke
(dat wij) wijken(dat wij) weken
(dat jullie) wijken(dat jullie) weken
(dat gij) wijket(dat gij) weket
(dat zij) wijken(dat zij) weken
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wijkwijkt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
wijkend, wijkende(zijn) geweken

Vertalingen

Afrikaansophou
Catalaanscessar
Deensophøre
Duitsaufhören; abbrechen
Engelscease; stop; end; quit; leave off
Engels (Oudengels)ablinnan
Esperantoĉesi
Faeröershalda uppat
Finslakata
Franscesser
Hongaarsmegszűnik
Italiaanscessare
Nederduitsstoppen
Poolsprzestać
Portugeescessar; parar de
Roemeensînceta; se opri; stopa
Saterfriesapheere
Spaanscesar
Sranankaba
Thaisหยุด
Tsjechischpřestat; přestávat; ustat
Westerlauwers Friesôfbrekke