Informatie over het woord zwepen (Nederlands → Esperanto: vipi)

Synoniemen: met de zweep geven, striemen

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zweep(ik) zweepte
(jij) zweept(jij) zweepte
(hij) zweept(hij) zweepte
(wij) zwepen(wij) zweepten
(jullie) zwepen(jullie) zweepten
(gij) zweept(gij) zweeptet
(zij) zwepen(zij) zweepten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zwepe(dat ik) zweepte
(dat jij) zwepe(dat jij) zweepte
(dat hij) zwepe(dat hij) zweepte
(dat wij) zwepen(dat wij) zweepten
(dat jullie) zwepen(dat jullie) zweepten
(dat gij) zwepet(dat gij) zweeptet
(dat zij) zwepen(dat zij) zweepten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zweepzweept
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zwepend, zwepende(hebben) gezweept

Vertalingen

Duitskasteien; peitschen
Engelswhip
Esperantovipi
Papiamentszuip
Portugeeschicotear; vergastar
Russischбичевать
Saterfriespietskje
Sranankrawasi; wipi
Thaisตี