Synoniem: misbruik maken van
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /mɪsˈbrœy̯kə(n)/ |
---|
Afbreking | mis·brui·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) misbruik | (ik) misbruikte |
(jij) misbruikt | (jij) misbruikte |
(hij) misbruikt | (hij) misbruikte |
(wij) misbruiken | (wij) misbruikten |
(jullie) misbruiken | (jullie) misbruikten |
(gij) misbruikt | (gij) misbruiktet |
(zij) misbruiken | (zij) misbruikten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) misbruike | (dat ik) misbruikte |
(dat jij) misbruike | (dat jij) misbruikte |
(dat hij) misbruike | (dat hij) misbruikte |
(dat wij) misbruiken | (dat wij) misbruikten |
(dat jullie) misbruiken | (dat jullie) misbruikten |
(dat gij) misbruiket | (dat gij) misbruiktet |
(dat zij) misbruiken | (dat zij) misbruikten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
misbruik | misbruikt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
misbruikend, misbruikende | (hebben) misbruikt |