Informatie over het woord stikken (Nederlands → Esperanto: sufokiĝi)

Synoniem: smoren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈstɪkə(n)/
Afbrekingstik·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) stik(ik) stikte
(jij) stikt(jij) stikte
(hij) stikt(hij) stikte
(wij) stikken(wij) stikten
(jullie) stikken(jullie) stikten
(gij) stikt(gij) stiktet
(zij) stikken(zij) stikten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) stikke(dat ik) stikte
(dat jij) stikke(dat jij) stikte
(dat hij) stikke(dat hij) stikte
(dat wij) stikken(dat wij) stikten
(dat jullie) stikken(dat jullie) stikten
(dat gij) stikket(dat gij) stiktet
(dat zij) stikken(dat zij) stikten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
stikstikt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
stikkend, stikkende(zijn) gestikt

Voorbeelden van gebruik

Als je nu naar buiten gaat, loop je kans dat je stikt.
Ik pakte het voorwerp waarin de man bijna was gestikt, van de grond.

Vertalingen

Deenskvæle
Duitsersticken
Engelschoke
Esperantosufokiĝi
Portugeessufocar‐se
Saterfriesfersmoorje; smoorje; stikke