Synoniemen: acht geven op, acht slaan op, in de gaten houden, letten op, opletten, oppassen voor, passen op, aandacht schenken aan
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔpɑsə(n)/ |
---|
Afbreking | op·pas·sen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) pas op | (ik) paste op |
(jij) past op | (jij) paste op |
(hij) past op | (hij) paste op |
(wij) passen op | (wij) pasten op |
(jullie) passen op | (jullie) pasten op |
(gij) past op | (gij) pastet op |
(zij) passen op | (zij) pasten op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) oppasse | (dat ik) oppaste |
(dat jij) oppasse | (dat jij) oppaste |
(dat hij) oppasse | (dat hij) oppaste |
(dat wij) oppassen | (dat wij) oppasten |
(dat jullie) oppassen | (dat jullie) oppasten |
(dat gij) oppasset | (dat gij) oppastet |
(dat zij) oppassen | (dat zij) oppasten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
pas op | past op |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
oppassend, oppassende | (hebben) opgepast |
Pas jij maar op voor die stroper.
Hij moest oppassen, want ergens voor hem uit, hoorde hij stemmen.
Pas op dat je niet uitglijdt!
Iedereen die met hem aan tafel zat, wist dat hij op moest passen wat hij deed of zei.