Informatie over het woord aangrijpen (Nederlands → Esperanto: ataki)

Synoniemen: aanpakken, aanvallen, attaqueren, een aanval inzetten, een aanval doen op

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈaŋɣrɛi̯pə(n)/
Afbrekingaan·grij·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) grijp aan(ik) greep aan
(jij) grijpt aan(jij) greep aan
(hij) grijpt aan(hij) greep aan
(wij) grijpen aan(wij) grepen aan
(jullie) grijpen aan(jullie) grepen aan
(gij) grijpt aan(gij) greept aan
(zij) grijpen aan(zij) grepen aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aangrijpe(dat ik) aangrepe
(dat jij) aangrijpe(dat jij) aangrepe
(dat hij) aangrijpe(dat hij) aangrepe
(dat wij) aangrijpen(dat wij) aangrepen
(dat jullie) aangrijpen(dat jullie) aangrepen
(dat gij) aangrijpet(dat gij) aangrepet
(dat zij) aangrijpen(dat zij) aangrepen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
grijp aangrijpt aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aangrijpend, aangrijpende(hebben) aangegrepen

Voorbeelden van gebruik

Wanneer ik je eenmaal aangrijp, is het pleit al beslecht.

Vertalingen

Afrikaansaanval; takel
Catalaansatacar
Deensangribe
Duitsanfallen; angreifen; ausfallen; befallen; überfallen; attackieren; losgehen auf; anfechten; in Angriff nehmen; sich machen an; sich hermachen über; den Kampf beginnen
Engelsattack
Esperantoataki
Faeröersleypa á
Finshyökätä
Fransassaillir; attaquer
Hongaarstámad
Italiaansattaccare
Jamaicaans Creoolsatak
Latijnappugnare; oppugnare
Nederduitsanvatten
Papiamentsataká
Portugeesabordar; acometer; agredir; assaltar; atacar
Russischатаковать; нападать
Saterfriesanfaale; angriepe; befaale; uurfaale; uutfaale
Spaansagredir; atacar
Thaisโจมตี
Turkssaldırmak
Westerlauwers Friesoanfalle
Zweedsanfalla