Informo pri la vorto bellen (nederlanda → esperanto: sonorigi)

Sinonimoj: aanbellen, luiden, schellen, aanschellen

Vortspecoverbo
Prononco/ˈbɛlə(n)/
Dividobel·len

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) bel(ik) belde
(jij) belt(jij) belde
(hij) belt(hij) belde
(wij) bellen(wij) belden
(jullie) bellen(jullie) belden
(gij) belt(gij) beldet
(zij) bellen(zij) belden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) belle(dat ik) belde
(dat jij) belle(dat jij) belde
(dat hij) belle(dat hij) belde
(dat wij) bellen(dat wij) belden
(dat jullie) bellen(dat jullie) belden
(dat gij) bellet(dat gij) beldet
(dat zij) bellen(dat zij) belden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
belbelt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
bellend, bellende(hebben) gebeld

Uzekzemploj

Ik bel je dadelijk en dan hoor je wat je met hem moet doen.
De bediende had zich echter naar de voordeur gehaast omdat er gebeld werd, zodat hij niet alles had kunnen volgen.

Tradukoj

afrikansoaanbel
anglagive a ring; ring the bell
danaringe; ringe på
esperantosonorigi; sonori
francasonner; sonner à la porte
germanaanläuten; klingeln; anklingeln
hispanallamar; tocar la campanilla
okcidenta frizonaoanskilje; liede
saterlanda frizonaanklingelje; anroupe; klingelje
tajaกดกริ่ง