Informatie over het woord kronkelen (Nederlands → Esperanto: serpentumi)

Synoniemen: slingeren, zich kronkelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkrɔŋkələ(n)/
Afbrekingkron·ke·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kronkel(ik) kronkelde
(jij) kronkelt(jij) kronkelde
(hij) kronkelt(hij) kronkelde
(wij) kronkelen(wij) kronkelden
(jullie) kronkelen(jullie) kronkelden
(gij) kronkelt(gij) kronkeldet
(zij) kronkelen(zij) kronkelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kronkele(dat ik) kronkelde
(dat jij) kronkele(dat jij) kronkelde
(dat hij) kronkele(dat hij) kronkelde
(dat wij) kronkelen(dat wij) kronkelden
(dat jullie) kronkelen(dat jullie) kronkelden
(dat gij) kronkelet(dat gij) kronkeldet
(dat zij) kronkelen(dat zij) kronkelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kronkelkronkelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kronkelend, kronkelende(hebben) gekronkeld

Voorbeelden van gebruik

Trage rivieren kronkelden door het landschap om ten slotte in zee uit te komen.
Hij greep een vierde, wat kleiner beeld beet en wierp het, zijn spieren krakend van inspanning, naar voren zodat het op de kronkelende kop viel.

Vertalingen

Duitssich schlängeln
Engelsmeander; twist; wind; snake
Esperantoserpentumi; serpenti
Saterfriessik slingerje; slingerje
Spaansserpentear