Synoniemen: drogen, uitdrogen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈdroxmakə(n)/ |
---|
Afbreking | droog·ma·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) maak droog | (ik) maakte droog |
(jij) maakt droog | (jij) maakte droog |
(hij) maakt droog | (hij) maakte droog |
(wij) maken droog | (wij) maakten droog |
(jullie) maken droog | (jullie) maakten droog |
(gij) maakt droog | (gij) maaktet droog |
(zij) maken droog | (zij) maakten droog |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) droogmake | (dat ik) droogmaakte |
(dat jij) droogmake | (dat jij) droogmaakte |
(dat hij) droogmake | (dat hij) droogmaakte |
(dat wij) droogmaken | (dat wij) droogmaakten |
(dat jullie) droogmaken | (dat jullie) droogmaakten |
(dat gij) droogmaket | (dat gij) droogmaaktet |
(dat zij) droogmaken | (dat zij) droogmaakten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
maak droog | maakt droog |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
droogmakend, droogmakende | (hebben) drooggemaakt |