Synoniem: afronden
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈrɔntmakə(n)/ |
Afbreking | rond·ma·ken |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) maak rond | (ik) maakte rond |
(jij) maakt rond | (jij) maakte rond |
(hij) maakt rond | (hij) maakte rond |
(wij) maken rond | (wij) maakten rond |
(jullie) maken rond | (jullie) maakten rond |
(gij) maakt rond | (gij) maaktet rond |
(zij) maken rond | (zij) maakten rond |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) rondmake | (dat ik) rondmaakte |
(dat jij) rondmake | (dat jij) rondmaakte |
(dat hij) rondmake | (dat hij) rondmaakte |
(dat wij) rondmaken | (dat wij) rondmaakten |
(dat jullie) rondmaken | (dat jullie) rondmaakten |
(dat gij) rondmaket | (dat gij) rondmaaktet |
(dat zij) rondmaken | (dat zij) rondmaakten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
maak rond | maakt rond |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
rondmakend, rondmakende | (hebben) rondgemaakt |
Deens | afrunde |
---|---|
Engels | round; round off |
Esperanto | rondigi |
Frans | arrondir |
Hongaars | kerekít |
Italiaans | arrotondare |
Spaans | redondear |
Westerlauwers Fries | ôfrûnje |
Zweeds | runda |