Informatie over het woord afzoenen (Nederlands → Esperanto: repacigi perkise)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfsunə(n)/
Afbrekingaf·zoe·nen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zoen af(ik) zoende af
(jij) zoent af(jij) zoende af
(hij) zoent af(hij) zoende af
(wij) zoenen af(wij) zoenden af
(jullie) zoenen af(jullie) zoenden af
(gij) zoent af(gij) zoendet af
(zij) zoenen af(zij) zoenden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afzoene(dat ik) afzoende
(dat jij) afzoene(dat jij) afzoende
(dat hij) afzoene(dat hij) afzoende
(dat wij) afzoenen(dat wij) afzoenden
(dat jullie) afzoenen(dat jullie) afzoenden
(dat gij) afzoenet(dat gij) afzoendet
(dat zij) afzoenen(dat zij) afzoenden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zoen afzoent af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afzoenend, afzoenende(hebben) afgezoend

Vertalingen

Engelskiss and be friends again
Esperantorepacigi perkise