Synoniemen: opzeggen, voordragen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /resiˈterə(n)/ |
---|
Afbreking | re·ci·te·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) reciteer | (ik) reciteerde |
(jij) reciteert | (jij) reciteerde |
(hij) reciteert | (hij) reciteerde |
(wij) reciteren | (wij) reciteerden |
(jullie) reciteren | (jullie) reciteerden |
(gij) reciteert | (gij) reciteerdet |
(zij) reciteren | (zij) reciteerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) recitere | (dat ik) reciteerde |
(dat jij) recitere | (dat jij) reciteerde |
(dat hij) recitere | (dat hij) reciteerde |
(dat wij) reciteren | (dat wij) reciteerden |
(dat jullie) reciteren | (dat jullie) reciteerden |
(dat gij) reciteret | (dat gij) reciteerdet |
(dat zij) reciteren | (dat zij) reciteerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
reciteer | reciteert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
reciterend, reciterende | (hebben) gereciteerd |