Informatie over het woord aanrichten (Nederlands → Esperanto: aranĝi)

Synoniemen: arrangeren, bedisselen, opstellen, regelen, ritselen, zorgen voor, in orde maken, ordonneren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈanrɪxtə(n)
Afbrekingaan·rich·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) richt aan(ik) richtte aan
(jij) richt aan(jij) richtte aan
(hij) richt aan(hij) richtte aan
(wij) richten aan(wij) richtten aan
(jullie) richten aan(jullie) richtten aan
(gij) richt aan(gij) richttet aan
(zij) richten aan(zij) richtten aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aanrichte(dat ik) aanrichtte
(dat jij) aanrichte(dat jij) aanrichtte
(dat hij) aanrichte(dat hij) aanrichtte
(dat wij) aanrichten(dat wij) aanrichtten
(dat jullie) aanrichten(dat jullie) aanrichtten
(dat gij) aanrichtet(dat gij) aanrichttet
(dat zij) aanrichten(dat zij) aanrichtten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
richt aanricht aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aanrichtend, aanrichtende(hebben) aangericht

Voorbeelden van gebruik

Hij had beter een gemaskerd feest kunnen aanrichten.

Vertalingen

Afrikaanssorg vir; reël
Catalaansarranjar; arreglar
Deensindrette; ordne; arrangere
Duitsarrangieren; einrichten; ordnen; anordnen; veranstalten; in Ordnung bringen; zurechtmachen; herrichten; organisieren; vorbereiten; machen; bearbeiten; ausrichten; abwickeln; erledigen; übereinkommen
Engelsarrange; fix up; array; care for
Esperantoaranĝi
Faeröersskipa fyri
Finsjärjestää
Fransaccommoder; arranger; disposer; goupiller
IJslandsinnrétta
Italiaanspredisporre; sistemare
Maleisatur … mengatur
Noorsinnrede
Poolsorganizować; urządzać
Portugeesarranjar; arrumar; dispor; ordenar; preparar
Saterfriesanoardenje; arrangierje; feranstaltje; iengjuchte; oardenje
Spaansarreglar
Thaisจัด
Turksdüzenlemek; tertip etmek
Zweedsarrangera; inreda