Synoniemen: gewag maken van, vermelden, gewagen van, vernoemen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈnumə(n)/ |
---|
Afbreking | noe·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) noem | (ik) noemde |
(jij) noemt | (jij) noemde |
(hij) noemt | (hij) noemde |
(wij) noemen | (wij) noemden |
(jullie) noemen | (jullie) noemden |
(gij) noemt | (gij) noemdet |
(zij) noemen | (zij) noemden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) noeme | (dat ik) noemde |
(dat jij) noeme | (dat jij) noemde |
(dat hij) noeme | (dat hij) noemde |
(dat wij) noemen | (dat wij) noemden |
(dat jullie) noemen | (dat jullie) noemden |
(dat gij) noemet | (dat gij) noemdet |
(dat zij) noemen | (dat zij) noemden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
noem | noemt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
noemend, noemende | (hebben) genoemd |