Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) speld vast | (ik) speldde vast |
(jij) speldt vast | (jij) speldde vast |
(hij) speldt vast | (hij) speldde vast |
(wij) spelden vast | (wij) speldden vast |
(jullie) spelden vast | (jullie) speldden vast |
(gij) speldt vast | (gij) spelddet vast |
(zij) spelden vast | (zij) speldden vast |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) vastspelde | (dat ik) vastspeldde |
(dat jij) vastspelde | (dat jij) vastspeldde |
(dat hij) vastspelde | (dat hij) vastspeldde |
(dat wij) vastspelden | (dat wij) vastspeldden |
(dat jullie) vastspelden | (dat jullie) vastspeldden |
(dat gij) vastspeldet | (dat gij) vastspelddet |
(dat zij) vastspelden | (dat zij) vastspeldden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
speld vast | speldt vast |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
vastspeldend, vastspeldende | (hebben) vastgespeld |
Engels | pin |
---|---|
Esperanto | alpingli |