Informatie over het woord aankoppelen (Nederlands → Esperanto: alkupli)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈaŋkɔpələ(n)/
Afbrekingaan·kop·pe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) koppel aan(ik) koppelde aan
(jij) koppelt aan(jij) koppelde aan
(hij) koppelt aan(hij) koppelde aan
(wij) koppelen aan(wij) koppelden aan
(jullie) koppelen aan(jullie) koppelden aan
(gij) koppelt aan(gij) koppeldet aan
(zij) koppelen aan(zij) koppelden aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aankoppele(dat ik) aankoppelde
(dat jij) aankoppele(dat jij) aankoppelde
(dat hij) aankoppele(dat hij) aankoppelde
(dat wij) aankoppelen(dat wij) aankoppelden
(dat jullie) aankoppelen(dat jullie) aankoppelden
(dat gij) aankoppelet(dat gij) aankoppeldet
(dat zij) aankoppelen(dat zij) aankoppelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
koppel aankoppelt aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aankoppelend, aankoppelende(hebben) aangekoppeld

Voorbeelden van gebruik

In Belgrado wordt de slaapwagen uit Athene aangekoppeld.

Vertalingen

Deenskoble til
Esperantoalkupli
Thaisเกี่ยว