Informatie over het woord koeren (Nederlands → Esperanto: kveri)

Synoniemen: kirren, roekoeën

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkuːrə(n)/
Afbrekingkoe·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) koer(ik) koerde
(jij) koert(jij) koerde
(hij) koert(hij) koerde
(wij) koeren(wij) koerden
(jullie) koeren(jullie) koerden
(gij) koert(gij) koerdet
(zij) koeren(zij) koerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) koere(dat ik) koerde
(dat jij) koere(dat jij) koerde
(dat hij) koere(dat hij) koerde
(dat wij) koeren(dat wij) koerden
(dat jullie) koeren(dat jullie) koerden
(dat gij) koeret(dat gij) koerdet
(dat zij) koeren(dat zij) koerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
koerkoert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
koerend, koerende(hebben) gekoerd

Vertalingen

Duitsgirren; gurren
Engelscoo
Esperantokveri; rukuli; kolombobleki
Fransroucouler
Russischворковать
Spaansarrullar