Information über das Wort snellen (Niederländisch → Esperanto: kuri)

Synonyme: hardlopen, hollen, rennen

WortartVerb
Aussprache/ˈsnɛlə(n)/
Trennungsnel·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) snel(ik) snelde
(jij) snelt(jij) snelde
(hij) snelt(hij) snelde
(wij) snellen(wij) snelden
(jullie) snellen(jullie) snelden
(gij) snelt(gij) sneldet
(zij) snellen(zij) snelden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) snelle(dat ik) snelde
(dat jij) snelle(dat jij) snelde
(dat hij) snelle(dat hij) snelde
(dat wij) snellen(dat wij) snelden
(dat jullie) snellen(dat jullie) snelden
(dat gij) snellet(dat gij) sneldet
(dat zij) snellen(dat zij) snelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
snelsnelt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
snellend, snellende(zijn) gesneld

Gebrauchsbeispiele

Toen, vóór de anderen zijn bedoeling geraden hadden en zeker voor ze hem tegen konden houden, snelde hij naar de rivier.
Hij begreep dat de Seneca’s erover snelden.
Voordat de verslaggever die vraag kon beantwoorden, werd de deur opengeworpen en heer Ollie snelde naar binnen.

Übersetzungen

Afrikaanshardloop
Dänischløbe
Deutschlaufen; rennen; eilen
Englischrun
Esperantokuri
Färöerischrenna
Finnischjuosta
Französischcourir
Isländischrenna
Italienischcorrere
Jamaikanisches Kreolischron
Katalanischcórrer
Lateincurrere
Norwegischløpe
Papiamentokore
Polnischbiec
Portugiesischcorrer
Russischбегать
Saterfriesischgau loope; loope
Schottisch Gälischruith
Schwedischkila; raka
Scotsrin
Spanischcorrer
Srananlon
Thaiวิ่ง
Tschechischběhat; běžet; běžeti; téci; utíkat
Türkischkoşmak
Ungarischszalad
Walisischrhedeg