Informatie over het woord krijsen (Nederlands → Esperanto: krii raŭke)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkrɛi̯sə(n)/
Afbrekingkrij·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) krijs(ik) krees, krijste
(jij) krijst(jij) krees, krijste
(hij) krijst(hij) krees, krijste
(wij) krijsen(wij) kresen, krijsten
(jullie) krijsen(jullie) kresen, krijsten
(gij) krijst(gij) kreest, krijstet
(zij) krijsen(zij) kresen, krijsten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) krijse(dat ik) krese, krijste
(dat jij) krijse(dat jij) krese, krijste
(dat hij) krijse(dat hij) krese, krijste
(dat wij) krijsen(dat wij) kresen, krijsten
(dat jullie) krijsen(dat jullie) kresen, krijsten
(dat gij) krijset(dat gij) kreset, krijstet
(dat zij) krijsen(dat zij) kresen, krijsten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
krijskrijst
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
krijsend, krijsende(hebben) gekresen, gekrijst

Vertalingen

Esperantokrii raŭke