Informatie over het woord aanhechten (Nederlands → Esperanto: alfiksi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈanɦɛxtə(n)/
Afbrekingaan·hech·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hecht aan(ik) hechtte aan
(jij) hecht aan(jij) hechtte aan
(hij) hecht aan(hij) hechtte aan
(wij) hechten aan(wij) hechtten aan
(jullie) hechten aan(jullie) hechtten aan
(gij) hecht aan(gij) hechttet aan
(zij) hechten aan(zij) hechtten aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aanhechte(dat ik) aanhechtte
(dat jij) aanhechte(dat jij) aanhechtte
(dat hij) aanhechte(dat hij) aanhechtte
(dat wij) aanhechten(dat wij) aanhechtten
(dat jullie) aanhechten(dat jullie) aanhechtten
(dat gij) aanhechtet(dat gij) aanhechttet
(dat zij) aanhechten(dat zij) aanhechtten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hecht aanhecht aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aanhechtend, aanhechtende(hebben) aangehecht

Vertalingen

Duitsbefestigen; festmachen; anbringen; festbinden; anstecken; aufstecken; aufspannen; einspannen; festspannen; verankern
Engelsaffix; attach; append
Esperantoalfiksi
Latijnaffigere
Thaisติด