Informatie over het woord knallen (Nederlands → Esperanto: knali)

Synoniem: ploffen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈknɑlə(n)/
Afbrekingknal·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) knal(ik) knalde
(jij) knalt(jij) knalde
(hij) knalt(hij) knalde
(wij) knallen(wij) knalden
(jullie) knallen(jullie) knalden
(gij) knalt(gij) knaldet
(zij) knallen(zij) knalden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) knalle(dat ik) knalde
(dat jij) knalle(dat jij) knalde
(dat hij) knalle(dat hij) knalde
(dat wij) knallen(dat wij) knalden
(dat jullie) knallen(dat jullie) knalden
(dat gij) knallet(dat gij) knaldet
(dat zij) knallen(dat zij) knalden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
knallend, knallende(hebben) geknald

Voorbeelden van gebruik

De laatste draaide zich om, knalde met zijn zweep en schreeuwde naar zijn mannen dat ze de slaven moesten laten opstaan en vertrekken.
Opnieuw knalde het wapen en deze keer had hij meer resultaat.

Vertalingen

Duitsknallen; zerplatzen
Engelsbang; detonate
Esperantoknali
Faeröersbresta