Informatie over het woord snijden (Nederlands → Esperanto: kastri)

Synoniemen: castreren, lubben, ontmannen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsnɛi̯də(n)/, /ˈsnɛi̯jə(n)/
Afbrekingsnij·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snij, snijd(ik) sneed
(jij) snijdt(jij) sneed
(hij) snijdt(hij) sneed
(wij) snijden(wij) sneden
(jullie) snijden(jullie) sneden
(gij) snijdt(gij) sneedt
(zij) snijden(zij) sneden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) snijde(dat ik) snede
(dat jij) snijde(dat jij) snede
(dat hij) snijde(dat hij) snede
(dat wij) snijden(dat wij) sneden
(dat jullie) snijden(dat jullie) sneden
(dat gij) snijdet(dat gij) snedet
(dat zij) snijden(dat zij) sneden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
snij, snijd, snijd
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
snijdend, snijdende(hebben) gesneden

Voorbeelden van gebruik

Hij moet gedood worden, of gesneden.

Vertalingen

Catalaanscapar; castrar
Duitsentmannen; kastrieren; verschneiden
Engelscastrate; geld
Esperantokastri
Faeröersgelda
Latijncastrare
Portugeescastrar
Saterfrieskastrierje; sniede
Spaanscastrar