Synoniemen: berichten, informeren, inlichten, voorlichten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈʋɪtəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·wit·ti·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verwittig | (ik) verwittigde |
(jij) verwittigt | (jij) verwittigde |
(hij) verwittigt | (hij) verwittigde |
(wij) verwittigen | (wij) verwittigden |
(jullie) verwittigen | (jullie) verwittigden |
(gij) verwittigt | (gij) verwittigdet |
(zij) verwittigen | (zij) verwittigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verwittige | (dat ik) verwittigde |
(dat jij) verwittige | (dat jij) verwittigde |
(dat hij) verwittige | (dat hij) verwittigde |
(dat wij) verwittigen | (dat wij) verwittigden |
(dat jullie) verwittigen | (dat jullie) verwittigden |
(dat gij) verwittiget | (dat gij) verwittigdet |
(dat zij) verwittigen | (dat zij) verwittigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verwittig | verwittigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verwittigend, verwittigende | (hebben) verwittigd |
Als u nog iets nodig heeft, aarzel dan niet me daarvan te verwittigen.
Ik weet weinig van de hele zaak af, behalve dan dat het die priester was, die Umphred, die hen samen aantrof en die zijne majesteit verwittigde.