Synoniemen: aanduiden, aangeven, aanwijzen, beduiden, wijzen, wijzen op
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) duid uit | (ik) duidde uit |
(jij) duidt uit | (jij) duidde uit |
(hij) duidt uit | (hij) duidde uit |
(wij) duiden uit | (wij) duidden uit |
(jullie) duiden uit | (jullie) duidden uit |
(gij) duidt uit | (gij) duiddet uit |
(zij) duiden uit | (zij) duidden uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitduide | (dat ik) uitduidde |
(dat jij) uitduide | (dat jij) uitduidde |
(dat hij) uitduide | (dat hij) uitduidde |
(dat wij) uitduiden | (dat wij) uitduidden |
(dat jullie) uitduiden | (dat jullie) uitduidden |
(dat gij) uitduidet | (dat gij) uitduiddet |
(dat zij) uitduiden | (dat zij) uitduidden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
duid uit | duidt uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitduidend, uitduidende | (hebben) uitgeduid |