Informatie over het woord sarren (Nederlands → Esperanto: inciti)

Synoniemen: aanstoken, ophitsen, op stang jagen, prikkelen, opstoken, opjutten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsɑrə(n)/
Afbrekingsar·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sar(ik) sarde
(jij) sart(jij) sarde
(hij) sart(hij) sarde
(wij) sarren(wij) sarden
(jullie) sarren(jullie) sarden
(gij) sart(gij) sardet
(zij) sarren(zij) sarden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) sarre(dat ik) sarde
(dat jij) sarre(dat jij) sarde
(dat hij) sarre(dat hij) sarde
(dat wij) sarren(dat wij) sarden
(dat jullie) sarren(dat jullie) sarden
(dat gij) sarret(dat gij) sardet
(dat zij) sarren(dat zij) sarden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sarsart
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
sarrend, sarrende(hebben) gesard

Voorbeelden van gebruik

„Heel, heel moe”, zei zij zacht om hem nog verder te sarren.

Vertalingen

Catalaansincitar
Deenstirre
Duitsanreizen; aufhetzen; reizen; aufreizen; anstacheln; aufstacheln; treiben; antreiben; anstiften; erregen
Engelsexcite; incite; provoke; rouse; stimulate; stir up; arouse; irritate; poke; rile up
Esperantoinciti
Faeröersarga; øsa
Finsärsyttää
Fransagacer; irriter
Italiaansincitare; spronare
Portugeesconcitar; incitar; provocar
Roemeensațâța; incita; provoca; stimula
Saterfriesanraitsje; aphisje; raitsje; taargje
Spaansacuciar; incitar
Turksalevlendirmek
Westerlauwers Friesoanhysje; oansjasje