Informatie over het woord aanvallen (Nederlands → Esperanto: agresi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈanvɑlə(n)/
Afbrekingaan·val·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) val aan(ik) viel aan
(jij) valt aan(jij) viel aan
(hij) valt aan(hij) viel aan
(wij) vallen aan(wij) vielen aan
(jullie) vallen aan(jullie) vielen aan
(gij) valt aan(gij) vielt aan
(zij) vallen aan(zij) vielen aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aanvalle(dat ik) aanviele
(dat jij) aanvalle(dat jij) aanviele
(dat hij) aanvalle(dat hij) aanviele
(dat wij) aanvallen(dat wij) aanvielen
(dat jullie) aanvallen(dat jullie) aanvielen
(dat gij) aanvallet(dat gij) aanvielet
(dat zij) aanvallen(dat zij) aanvielen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
val aanvalt aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aanvallend, aanvallende(hebben) aangevallen

Vertalingen

Catalaansagredir
Duitsangreifen; überfallen; herfallen über
Engelsattack; aggress
Esperantoagresi
Fransagresser; attaquer; attaquer le premier; commettre une agression
Portugeesagredir
Spaansacometer; atacar
Westerlauwers Friesoanfalle