Informatie over het woord samenklonteren (Nederlands → Esperanto: aglomeriĝi)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) klonter samen(ik) klonterde samen
(jij) klontert samen(jij) klonterde samen
(hij) klontert samen(hij) klonterde samen
(wij) klonteren samen(wij) klonterden samen
(jullie) klonteren samen(jullie) klonterden samen
(gij) klontert samen(gij) klonterdet samen
(zij) klonteren samen(zij) klonterden samen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) samenklontere(dat ik) samenklonterde
(dat jij) samenklontere(dat jij) samenklonterde
(dat hij) samenklontere(dat hij) samenklonterde
(dat wij) samenklonteren(dat wij) samenklonterden
(dat jullie) samenklonteren(dat jullie) samenklonterden
(dat gij) samenklonteret(dat gij) samenklonterdet
(dat zij) samenklonteren(dat zij) samenklonterden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
samenklonterend, samenklonterende(zijn) samengeklonterd

Vertalingen

Engelsagglomerate
Esperantoaglomeriĝi
Franss’agglomérer