Informatie over het woord gapen (Nederlands → Esperanto: gapi)

Synoniemen: aangapen, dom kijken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɣapə(n)/
Afbrekingga·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) gaap(ik) gaapte
(jij) gaapt(jij) gaapte
(hij) gaapt(hij) gaapte
(wij) gapen(wij) gaapten
(jullie) gapen(jullie) gaapten
(gij) gaapt(gij) gaaptet
(zij) gapen(zij) gaapten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) gape(dat ik) gaapte
(dat jij) gape(dat jij) gaapte
(dat hij) gape(dat hij) gaapte
(dat wij) gapen(dat wij) gaapten
(dat jullie) gapen(dat jullie) gaapten
(dat gij) gapet(dat gij) gaaptet
(dat zij) gapen(dat zij) gaapten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
gaapgaapt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
gapend, gapende(hebben) gegaapt

Vertalingen

Catalaansbadar
Duitsgaffen
Engelsgape
Esperantogapi
Faeröersgána; gapa; glana
Finstöllistellä
Fransbadauder; bayer aux corneilles; béer
Portugeesembasbacar‐se; ficar boquiaberto
Russischглазеть
Saterfriesglapje; glappe
Spaansestar boquiabierto; estar embobado
Thaisหาว
Turksesnemek
Westerlauwers Friesgapje
Zweedsgapa; gäspa