Informatie over het woord fladderen (Nederlands → Esperanto: flugetadi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈflɑdərə(n)/
Afbrekingflad·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) fladder(ik) fladderde
(jij) fladdert(jij) fladderde
(hij) fladdert(hij) fladderde
(wij) fladderen(wij) fladderden
(jullie) fladderen(jullie) fladderden
(gij) fladdert(gij) fladderdet
(zij) fladderen(zij) fladderden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) fladdere(dat ik) fladderde
(dat jij) fladdere(dat jij) fladderde
(dat hij) fladdere(dat hij) fladderde
(dat wij) fladderen(dat wij) fladderden
(dat jullie) fladderen(dat jullie) fladderden
(dat gij) fladderet(dat gij) fladderdet
(dat zij) fladderen(dat zij) fladderden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
fladderfladdert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
fladderend, fladderende(hebben/zijn) gefladderd

Voorbeelden van gebruik

Daarom viel de donkere gedaante die met met fladderende mantel naderde, des te meer op.

Vertalingen

Esperantoflugetadi