Informatie over het woord bloeien (Nederlands → Esperanto: flori)

Synoniem: bloesemen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈblujə(n)/
Afbrekingbloei·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bloei(ik) bloeide
(jij) bloeit(jij) bloeide
(hij) bloeit(hij) bloeide
(wij) bloeien(wij) bloeiden
(jullie) bloeien(jullie) bloeiden
(gij) bloeit(gij) bloeidet
(zij) bloeien(zij) bloeiden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bloeie(dat ik) bloeide
(dat jij) bloeie(dat jij) bloeide
(dat hij) bloeie(dat hij) bloeide
(dat wij) bloeien(dat wij) bloeiden
(dat jullie) bloeien(dat jullie) bloeiden
(dat gij) bloeiet(dat gij) bloeidet
(dat zij) bloeien(dat zij) bloeiden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bloeiend, bloeiende(hebben) gebloeid

Voorbeelden van gebruik

Men verkrijgt meestal reeds in het jaar van het uitzaaien bloeiende planten.
Die bloeit om de twee jaar.

Vertalingen

Afrikaansblom
Catalaansflorir
Deensblomstre
Duitsblühen; in der Blüte stehen
Engelsbloom; flower; blossom
Esperantoflori
Fransfleurir
Italiaansfiorire
Jiddischבליִען
Luxemburgsbléien
Papiamentsfloria
Poolskwitnąć
Portugeesflorescer; florir
Roemeensînflori
Saterfriesbloie
Spaansflorecer
Tsjechischkvést
Welsblodeuo
Zweedsblomma