Sinonimoj: boeten, flikken, lappen, oplappen, verstellen
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /ˈstɔpə(n)/ |
---|
Divido | stop·pen |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) stop | (ik) stopte |
(jij) stopt | (jij) stopte |
(hij) stopt | (hij) stopte |
(wij) stoppen | (wij) stopten |
(jullie) stoppen | (jullie) stopten |
(gij) stopt | (gij) stoptet |
(zij) stoppen | (zij) stopten |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) stoppe | (dat ik) stopte |
(dat jij) stoppe | (dat jij) stopte |
(dat hij) stoppe | (dat hij) stopte |
(dat wij) stoppen | (dat wij) stopten |
(dat jullie) stoppen | (dat jullie) stopten |
(dat gij) stoppet | (dat gij) stoptet |
(dat zij) stoppen | (dat zij) stopten |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
stop | stopt |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
stoppend, stoppende | (hebben) gestopt |
Ze reinigde zijn jas, maakte een hete anijsmelk klaar en ging ten slotte gezellig tegenover hem zitten stoppen.
Zwijgend zaten ze tegenover elkaar in de zitkamer, Linda met een paar sokken die ze moest stoppen en Davy lusteloos bladerend in een tijdschrift.