Synoniemen: borgen, vastmaken, vastzetten, verstevigen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈvɛstəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | be·ves·ti·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) bevestig | (ik) bevestigde |
(jij) bevestigt | (jij) bevestigde |
(hij) bevestigt | (hij) bevestigde |
(wij) bevestigen | (wij) bevestigden |
(jullie) bevestigen | (jullie) bevestigden |
(gij) bevestigt | (gij) bevestigdet |
(zij) bevestigen | (zij) bevestigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bevestige | (dat ik) bevestigde |
(dat jij) bevestige | (dat jij) bevestigde |
(dat hij) bevestige | (dat hij) bevestigde |
(dat wij) bevestigen | (dat wij) bevestigden |
(dat jullie) bevestigen | (dat jullie) bevestigden |
(dat gij) bevestiget | (dat gij) bevestigdet |
(dat zij) bevestigen | (dat zij) bevestigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
bevestig | bevestigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
bevestigend, bevestigende | (hebben) bevestigd |