Synoniemen: afmaken, afsluiten, beëindigen, besluiten, uitmaken, een eind maken aan, eindigen, klaar zijn met
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vɔˈlɛi̯ndəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | vol·ein·di·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) voleindig | (ik) voleindigde |
(jij) voleindigt | (jij) voleindigde |
(hij) voleindigt | (hij) voleindigde |
(wij) voleindigen | (wij) voleindigden |
(jullie) voleindigen | (jullie) voleindigden |
(gij) voleindigt | (gij) voleindigdet |
(zij) voleindigen | (zij) voleindigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) voleindige | (dat ik) voleindigde |
(dat jij) voleindige | (dat jij) voleindigde |
(dat hij) voleindige | (dat hij) voleindigde |
(dat wij) voleindigen | (dat wij) voleindigden |
(dat jullie) voleindigen | (dat jullie) voleindigden |
(dat gij) voleindiget | (dat gij) voleindigdet |
(dat zij) voleindigen | (dat zij) voleindigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
voleindig | voleindigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
voleindigend, voleindigende | (hebben) voleindigd |