Synoniem: spieken
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈɑfkɛi̯kə(n)/ |
Afbreking | af·kij·ken |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) kijk af | (ik) keek af |
(jij) kijkt af | (jij) keek af |
(hij) kijkt af | (hij) keek af |
(wij) kijken af | (wij) keken af |
(jullie) kijken af | (jullie) keken af |
(gij) kijkt af | (gij) keekt af |
(zij) kijken af | (zij) keken af |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) afkijke | (dat ik) afkeke |
(dat jij) afkijke | (dat jij) afkeke |
(dat hij) afkijke | (dat hij) afkeke |
(dat wij) afkijken | (dat wij) afkeken |
(dat jullie) afkijken | (dat jullie) afkeken |
(dat gij) afkijket | (dat gij) afkeket |
(dat zij) afkijken | (dat zij) afkeken |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
kijk af | kijkt af |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
afkijkend, afkijkende | (hebben) afgekeken |
Engels | crib |
---|---|
Esperanto | fikopii |