Informatie over het woord splijten (Nederlands → Esperanto: fendiĝi)

Synoniemen: barsten, bersten, scheuren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsplɛi̯tə(n)/
Afbrekingsplij·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) splijt(ik) spleet
(jij) splijt(jij) spleet
(hij) splijt(hij) spleet
(wij) splijten(wij) spleten
(jullie) splijten(jullie) spleten
(gij) splijt(gij) spleet
(zij) splijten(zij) spleten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) splijte(dat ik) splete
(dat jij) splijte(dat jij) splete
(dat hij) splijte(dat hij) splete
(dat wij) splijten(dat wij) spleten
(dat jullie) splijten(dat jullie) spleten
(dat gij) splijtet(dat gij) spletet
(dat zij) splijten(dat zij) spleten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
splijtsplijt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
splijtend, splijtende(zijn) gespleten

Vertalingen

Deensbriste
Duitsbersten; sich spalten; aufspringen
Engelssplit
Esperantofendiĝi
Saterfriesbäärste
Spaanshenderse; resquebrajarse
Westerlauwers Friesspjalte; splite