Informatie over het woord neerploffen (Nederlands → Esperanto: falĵetiĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈnerplɔfə(n)/
Afbrekingneer·plof·fen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) plof neer(ik) plofte neer
(jij) ploft neer(jij) plofte neer
(hij) ploft neer(hij) plofte neer
(wij) ploffen neer(wij) ploften neer
(jullie) ploffen neer(jullie) ploften neer
(gij) ploft neer(gij) ploftet neer
(zij) ploffen neer(zij) ploften neer
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) neerploffe(dat ik) neerplofte
(dat jij) neerploffe(dat jij) neerplofte
(dat hij) neerploffe(dat hij) neerplofte
(dat wij) neerploffen(dat wij) neerploften
(dat jullie) neerploffen(dat jullie) neerploften
(dat gij) neerploffet(dat gij) neerploftet
(dat zij) neerploffen(dat zij) neerploften
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
plof neerploft neer
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
neerploffend, neerploffende(zijn) neergeploft

Voorbeelden van gebruik

Het toestel plofte neer.

Vertalingen

Esperantofalĵetiĝi