Informatie over het woord boffen (Nederlands → Esperanto: esti bonŝanca)

Synoniemen: geluk hebben, het treffen, zwijnen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɔfə(n)/
Afbrekingbof·fen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bof(ik) bofte
(jij) boft(jij) bofte
(hij) boft(hij) bofte
(wij) boffen(wij) boften
(jullie) boffen(jullie) boften
(gij) boft(gij) boftet
(zij) boffen(zij) boften
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) boffe(dat ik) bofte
(dat jij) boffe(dat jij) bofte
(dat hij) boffe(dat hij) bofte
(dat wij) boffen(dat wij) boften
(dat jullie) boffen(dat jullie) boften
(dat gij) boffet(dat gij) boftet
(dat zij) boffen(dat zij) boften
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
boffend, boffende(hebben) geboft

Voorbeelden van gebruik

Dat mannetje schijnt te boffen.
Ik bof nog dat ik zo onverwacht hulp heb gevonden.
Hij boft dat hij nog leeft.
Ik heb wel geboft.

Vertalingen

Deensvære heldig
DuitsGlück haben
Engelsbe lucky
Esperantoesti bonŝanca
IJslandsvera heppinn
Noorsvære heldig
SaterfriesGluk hääbe; slumpje
Spaanstener suerte
Zweedsha tur