Synoniemen: uitschuren, uitslijpen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /eroˈderə(n)/ |
---|
Afbreking | ero·de·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) erodeer | (ik) erodeerde |
(jij) erodeert | (jij) erodeerde |
(hij) erodeert | (hij) erodeerde |
(wij) eroderen | (wij) erodeerden |
(jullie) eroderen | (jullie) erodeerden |
(gij) erodeert | (gij) erodeerdet |
(zij) eroderen | (zij) erodeerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) erodere | (dat ik) erodeerde |
(dat jij) erodere | (dat jij) erodeerde |
(dat hij) erodere | (dat hij) erodeerde |
(dat wij) eroderen | (dat wij) erodeerden |
(dat jullie) eroderen | (dat jullie) erodeerden |
(dat gij) eroderet | (dat gij) erodeerdet |
(dat zij) eroderen | (dat zij) erodeerden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
eroderend, eroderende | (hebben) geërodeerd |