Synoniemen: ontlokken, slaken, uitbrengen, uitdrijven, uitstoten, lozen, luchten, peuren, lucht geven aan
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯tɦalə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·ha·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) haal uit | (ik) haalde uit |
(jij) haalt uit | (jij) haalde uit |
(hij) haalt uit | (hij) haalde uit |
(wij) halen uit | (wij) haalden uit |
(jullie) halen uit | (jullie) haalden uit |
(gij) haalt uit | (gij) haaldet uit |
(zij) halen uit | (zij) haalden uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uithale | (dat ik) uithaalde |
(dat jij) uithale | (dat jij) uithaalde |
(dat hij) uithale | (dat hij) uithaalde |
(dat wij) uithalen | (dat wij) uithaalden |
(dat jullie) uithalen | (dat jullie) uithaalden |
(dat gij) uithalet | (dat gij) uithaaldet |
(dat zij) uithalen | (dat zij) uithaalden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
haal uit | haalt uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uithalend, uithalende | (hebben) uitgehaald |