Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈvrɛi̯kɔmə(n)/ |
Afbreking | vrij·ko·men |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(hij) komt vrij | (hij) kwam vrij |
(zij) komen vrij | (zij) kwamen vrij |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat hij) vrijkome | (dat hij) vrijkwame |
(dat zij) vrijkomen | (dat zij) vrijkwamen |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
vrijkomend, vrijkomende | (zijn) vrijgekomen |
Esperanto | ekvaki |
---|