Informatie over het woord zitten (Nederlands → Esperanto: sidi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzɪtə(n)/
Afbrekingzit·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zit(ik) zat
(jij) zit(jij) zat
(hij) zit(hij) zat
(wij) zitten(wij) zaten
(jullie) zitten(jullie) zaten
(gij) zit(gij) zat
(zij) zitten(zij) zaten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zitte(dat ik) zate
(dat jij) zitte(dat jij) zate
(dat hij) zitte(dat hij) zate
(dat wij) zitten(dat wij) zaten
(dat jullie) zitten(dat jullie) zaten
(dat gij) zittet(dat gij) zatet
(dat zij) zitten(dat zij) zaten
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zittend, zittende(hebben) gezeten

Voorbeelden van gebruik

De Arnhemse club zit in financiële problemen en heeft nog een gat op de begroting te dichten.
We hebben geen idee hoeveel Nederlanders in de schulden zitten.

Vertalingen

Esperantosidi