Informatie over het woord ophoesten (Nederlands → Esperanto: eltusi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpɦustə(n)/
Afbrekingop·hoes·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hoest op(ik) hoestte op
(jij) hoest op(jij) hoestte op
(hij) hoest op(hij) hoestte op
(wij) hoesten op(wij) hoestten op
(jullie) hoesten op(jullie) hoestten op
(gij) hoest op(gij) hoesttet op
(zij) hoesten op(zij) hoestten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ophoeste(dat ik) ophoestte
(dat jij) ophoeste(dat jij) ophoestte
(dat hij) ophoeste(dat hij) ophoestte
(dat wij) ophoesten(dat wij) ophoestten
(dat jullie) ophoesten(dat jullie) ophoestten
(dat gij) ophoestet(dat gij) ophoesttet
(dat zij) ophoesten(dat zij) ophoestten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hoest ophoest op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ophoestend, ophoestende(hebben) opgehoest

Vertalingen

Engelscough up; cough out
Esperantoeltusi