Informatie over het woord navigeren (Nederlands → Esperanto: navigi)

Synoniem: varen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/naviˈɣerə(n)/
Afbrekingna·vi·ge·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) navigeer(ik) navigeerde
(jij) navigeert(jij) navigeerde
(hij) navigeert(hij) navigeerde
(wij) navigeren(wij) navigeerden
(jullie) navigeren(jullie) navigeerden
(gij) navigeert(gij) navigeerdet
(zij) navigeren(zij) navigeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) navigere(dat ik) navigeerde
(dat jij) navigere(dat jij) navigeerde
(dat hij) navigere(dat hij) navigeerde
(dat wij) navigeren(dat wij) navigeerden
(dat jullie) navigeren(dat jullie) navigeerden
(dat gij) navigeret(dat gij) navigeerdet
(dat zij) navigeren(dat zij) navigeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
navigeernavigeert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
navigerend, navigerende(hebben) genavigeerd

Voorbeelden van gebruik

Het is buitengewoon lastig werk om een schip door zulk ijs te navigeren.
De passagiers wonen, maar we belandden in een storm en niemand kon navigeren.

Vertalingen

Duitsfahren
Engelsnavigate
Esperantonavigi; navigacii
Faeröersstýra
Fransnaviguer
Portugeesnavegar
Saterfriesfoare
Spaansnavegar
Westerlauwers Friesfarre